Terwijl ik naar rechts knipper om de snelweg af te gaan, zie ik Timon in zijn spiegel en over zijn schouder mee kijken. Ik draai met mijn ogen. Ja schat, ik kijk ook echt wel of er geen auto’s aankomen, denk ik stilletjes en ik rij zuchtend door. Thuis draai ik de auto achteruit de parkeerplaats op. Net op het moment dat ik wil remmen en een keer extra wil steken, kan Timon het niet langer aanzien. “Volgens mij gaat het aan deze kant niet goed hoor!” Zucht…
Het gebeurt niet zo vaak dat Timon en ik allebei in de auto zitten en dat ik dan rij. Timon is bij ons de chauffeur. Hij rijdt elke werkdag al een rot-eind naar kantoor, maar vindt het geen enkel probleem om in het weekend nog wat meer kilometers te maken. En ik? Ik laat me graag rijden. Het is momenteel zelfs mijn ultieme bijslaap-moment. Maar soms wil Timon tóch een glaasje drinken. En ben ik de beroerdste niet: “Ik rij wel!”
Ik geloof zeker dat er nog véél ergere meerijders zijn dan Timon. Hij houdt zich meestal behoorlijk goed in. Maar vandaag is de maat opeens vol. Het komt vast doordat ik mijn bijslaap-momentje heb moeten missen. Ik gooi al mijn frustratie er uit: “Tuurlijk, ik wéét dat ik niet zo vaak rij als jij. Ik wéét dat jij alles veel geroutineerder doet. Ik wéét dat ik soms een klein beetje stuntel. Maar dat ik dat weet, is al erg genoeg. Als jij dan ook nog zo gaat meekijken en aanwijzingen gaat geven, dan voel ik me helemáál onbekwaam. Terwijl ik het echt wel kan. Oh enne… ík heb nog nooit schade gereden. En dat kun jíj niet zeggen…” Zo, die zit. Eén-nul.
Natuurlijk biedt Timon meteen zijn excuses aan. “Sorry, schat!”
Toch vind ik het tijd voor ferme woorden. “Als je de volgende keer weer zo meerijdt, heb je alleen jezelf er mee. Want dan bob ik niet meer!” Laat het maar duidelijk zijn.
We zijn een week verder. We eten bij familie. Als de glazen worden gevuld, kijkt Timon mij vragend aan. Ik kijk hem diep in de ogen en knik betekenisvol. Je weet de deal!
Twee uur later rijden we met de wagen-volgeladen terug naar huis. Timon houdt zich heel goed aan onze afspraak. Slechts twee keer geeft hij een aanwijzing. Eén keer is die helemaal terecht. Ik had niet gezien dat er een baan af ging. En die andere keer vergeef ik hem. Want ik ben écht de beroerdste niet.
Thuisgekomen laden we tassen, kinderwagen, campingbedje en drie vermoeide kinderen uit de auto. We leggen de oudste twee in bed. Juda mag nog even mee naar beneden. Timon neemt hem op de arm en terwijl hij richting de trap loopt, floep ik het eruit: “Heb je hem wel stevig vast zo?”
En dan is daar die spiegel. Het beeld is haarscherp. Tuurlijk, Timon weet dat hij dit niet zo vaak doet als ik. Ik ben in heel veel situaties met de kinderen veel geroutineerder. En soms stuntelt Timon een klein beetje. Maar dat hij dat weet is al erg genoeg. Als ik dan ook nog zo ga meekijken en aanwijzingen ga geven, voelt hij zich helemáál onbekwaam. Terwijl hij het echt wel kan. Hij heeft zelfs nog nooit schade veroorzaakt. En dat durf ik van mezelf niet met zekerheid te zeggen…
Opeens slaat de schrik me om het hart. Als Timon net zo’n hekel heeft aan mee-opvoeders als ik aan mee-rijders, dan heeft hij het volste recht om een stellige uitspraak te doen. Iets in de trant van “als je de volgende keer weer zo mee-opvoedt, heb je alleen jezelf er mee. Want dan vader ik niet meer!”
Om die uitspraak te voorkomen, zit er maar één ding op:
Sorry, schat!
Kus
LikeLike
Wauw geweldige blog Irene… spiegels zijn soms haarscherp he. Leuk dat je ons zo een inkijkje in jullie leven geeft!
LikeLike