Met mijn hoofd nog maar half wakker hoor ik het. Het regent. En flink ook. Zodra ik de buienradar heb gecheckt, weet ik hoe laat het is. Het is tijd om hartgrondig te balen van onze keuze voor de nieuwe school. En het is tijd om de regenpakken te voorschijn te halen.
Regenpakken. Als kind heb ik ze nooit gehad. Ik heb geen idee waarom. Het was niet uit armoede of zo. In huize Maris deden we gewoon niet aan regenpakken. Als het regende, dan werd je nat. En ik heb er nooit problemen mee gehad. Mijn natte bovenbenen en soppende schoenen waren meestal wel weer opgedroogd als ik weer aan de terugreis begon.
Toch vraag ik me af, of ik stiekem een klein beetje jaloers was op klasgenoten met regenpakken-in-perfect-passende-hoesjes. Want nu ik zelf moeder ben, heb ik voor onze kinderen wél regenpakken in huis. Met hoesjes. Oké, het regenpak van Levi is eigenlijk nog een maat te groot. En dat van Jaël alweer een maat te klein. Maar toch, ze hebben een regenpak!
Nu ik er over nadenk, begin ik te twijfelen of ik voor Juda wel een regenpak heb. Zou ik nog iets hebben liggen van Levi? Of desnoods een roze hartjes-regenpak van Jaël? Ik mag toch hopen van wel! In lichte paniek ren ik naar de berging. Gelukkig, ik vind nog een regenjas van Levi. Maat 98/104. Volgens mij had hij die vorige zomer nog aan. Toen zat de jas een beetje krap. En voor Juda zal hij nog wat ruim zitten, maar het is beter dan niets! Alleen de regenbroek ontbreekt.
Zodra we ons ontbijt op hebben, weet ik dat we moeten haasten. Want het aantrekken van regenpakken kost tijd. Veel tijd. Jaël krijgt de knopen van haar regenjas niet dicht over haar winterjas heen. Nee, die regenjas is ook écht veel te klein geworden. Levi krijgt zijn regenbroek niet over zijn schoenen, die hij nét heeft aangetrokken. En dus moeten de schoenen weer uit. Regenbroek aan. En schoenen weer aan. Juda vindt zijn regenjurk maar niets. De mouwen zijn veel te lang en als ik hem in de box zet, om de fietsen van Levi en Jaël buiten te zetten, begint hij hard te huilen. Ik neem hem maar weer op de arm en voel meteen hoe hij -regenjas tegen regenjas- langzaam wegglijdt.
Met een lokale donderwolk in mijn hoofd, til ik de kinderfietsen met mijn vrije arm naar buiten. Vervolgens sprint ik naar mijn eigen fiets, die -wegens ruimtegebrek in de berging- de nacht buiten heeft doorgebracht. Ik voel dat Juda nu écht bijna uit mijn armen glijdt, maar moet eerst zijn natgeregende stoeltje nog droogmaken. Buiten adem laat ik hem tenslotte in zijn stoeltje zakken. Ik bedek zijn benen met een fleecedeken (vast net zo waterafstotend als een regenbroek) en doe zijn gordeltjes dicht. Met een regenpak-ruis én een zucht van verlichting loop ik naar het hek. We zijn er klaar voor!
Zodra we op onze fietsen stappen, merk ik het. De regen is gestopt.
En opeens snap ik heel goed, waarom ik vroeger geen regenpak had.