Tijdens mijn studie Pedagogiek was het mijn favoriete visie op kinderen: de tabula rasa. Het is een visie uit de koker van Aristoteles: kinderen komen als een onbeschreven blad ter wereld. Een lege schrijftafel. En de omgeving bepaalt wat er op die lege tafel wordt geschreven.
Bij Levi, Jaël en Juda heb ik inmiddels afstand moeten doen van deze visie. Hoe hard ik ook het goede voorbeeld heb gegeven, er is weinig zichtbaar van bij mijn kinderen. Mijn tabula-rasa-overtuiging resulteert hoogstens in een aanhoudend zelfverwijt. Brutaal gedrag, angst voor honden of slecht kunnen slapen? Dat ligt dan dus allemaal aan mij en de manier waarop ik in de afgelopen jaren hun blad heb beschreven!
Bij Abel ligt dat nog anders. In dat eerste levensjaar is de tabula rasa nog een heerlijk, hoopgevend concept. Zou ik dit kind alles kunnen meegeven, wat me bij zijn broers en zus niet is gelukt? Zou Abel het eerste welopgevoede, beleefde kind in huize Sies worden? Ok, ik heb Abel een tijdje een verkeerd slaappatroon aangeleerd. Maar toen ik dat eenmaal doorhad, heb ik -geheel volgens de tabula rasa visie- dat patroon ‘gewist’ en er met een gelikte aanpak voor gezorgd dat mijn schatje in no-time doorsliep. Go, Irene!
Naast een goed slaappatroon ben ik in het eerste jaar ook overdreven gefocust op gezond eten. Waarom zou ik mijn kind toegevoegde suikers, zout of eten uit potjes geven? Puur natuur is toch alles wat we nodig hebben?! Bij Levi, Jaël en Juda ben ik zo rond de eerste verjaardag helemaal omgeslagen. Want hoe kun je volhouden dat je kind alleen suikervrije appelstroop op brood mag, terwijl je zelf hagelslag, speculaasjes en leverworst kiest?
Voor Abel is het nog niet zo ver. Tot nu toe is hij dik tevreden met borstvoeding, broodjes appelstroop of 100% pindakaas, en groente, fruit, rijst en pasta. Alles gaat met smaak naar binnen.
Maar dan is daar die dag. De dag die ik bij Levi, Jaël en Juda al heb meegemaakt. De dag waarvan ik hoopte dat ik ‘m bij Abel kon overslaan. Of op zijn minst heel lang kon uitstellen. Het is de dag waarop duidelijk wordt dat mijn tabula-rasa-overtuiging helemaal niets waard is. De dag waarop ik moet erkennen dat ik als moeder al het goede aan mijn kind kan geven, maar dat mijn kind diep van binnen compleet verdorven is en toch zijn eigen gang richting de afgrond gaat. Het is de dag waarop ik besluit om Abel stukjes brood-met-kaas te geven.
Het hapje brood-met-kaas ligt vóór Abel op de tabula. Net zoals de hapjes brood met appelstroop en pindakaas in de afgelopen maanden op tafel hebben gelegen. Abel bekijkt het nieuwe hapje aandachtig. Zijn handje gaat naar voren en pakt het hapje op. Net zoals hij dat in de afgelopen maanden steeds zo braaf met alle andere hapjes heeft gedaan.
Maar dan… Dan wrijven die vingertjes heen en weer, alsof ze nooit anders hebben gedaan. Het stukje kaas glijdt van het broodje, zoals het kaf van het koren wordt gescheiden. Met zijn ene hand stopt Abel het stukje kaas in zijn mond. Met zijn andere hand laat hij het broodje vakkundig op de grond vallen. De tafel blijft leeg achter. En Abel kijkt me aan alsof hij zeggen wil: “Mam, jij wil een tabula rasa? Dan kríjg je een tabula rasa!”